Schrijvers om de Noord
![]() |
tekening door Ger siks |
Gerrit Krol
Ameland bij avond
We reden met z'n vieren door Hollum, op zoek naar het hotel De Zwaan, dat
midden in het dorp staat en we konden het niet vinden. Een fraai patriciërshuis
uit de achttiende eeuw. We hadden er overdag met z'n tweeën koffie gedronken,
we wilden het de anderen laten zien en nu was het weg. Het was of ik wat
ik overdag op een foto had gezien, 's avonds wilde opzoeken op het negatief
ervan: het was een heel andere foto. Het was een heel ander dorp, zozeer anders
dat we dachten in het verkeerde dorp te zitten.
'Zag je die kerk? Die kerk was er niet.'
Zo reden we dan over de waddendijk terug naar het goeie dorp: Ballum. Maar
ook daar, welke straten we ook doorreden, geen hotel De Zwaan. Wél in het
licht van de nieuwe negentiendeëeuwse gaslantaarns allerlei knusse commandeurshuisjes,
zeventiende eeuw. Nooit geweten dat deze dorpjes nog zo gaaf
zijn, het ene juweeltje na het andere. Gordijnen open, petroleumlampen aan, je
zag de mensen erin wonen.
We kwamen uit bij een café, het enige dat nog open was. We zetten de auto
in de berm en gingen - pas op je hoofd - naar binnen. Het was er een gezellige
boel. Nog één tafeltje vrij - alsof we verwacht werden. Er werd gepraat, geroepen
en gezongen, gebiljart en wij zaten achter een glaasje Joustra. Aan de donkere
muren geschilderde heideveldjes, schepen in nood, een koperen klok en
een reddingboei. Ontzettend gezellig. Nog maar een Joustra. Werd ons van
grote hoogte ingeschonken. En in één keer achterovergeslagen - tegen de kilte
van de nacht. Daarna gingen we er weer vandoor.
We reden terug naar Hollum. Het dorpje voorbij, naar de duinen. Daar zetten
we de auto op het parkeerterrein. Plaats voor 250 auto's. Onze auto is de
enige, want het is donker, en het seizoen is voorbij. De vuurtoren maait als een
kalme molen met zijn lichtstralen over het eiland, en de zee.
Zo langzaam als het licht draait, zo snel scheert het langs de horizon, ongetwijfeld
sneller dan het geluid en je probeert je voor te stellen hoe dat in z'n
werk gaat.
We staan op het duin en worden verlicht, om de drie seconden. Met een flits
of iemand een foto neemt. Je kunt er de krant bij lezen - als je de krant in een
seconde lezen kon. Wat je ziet, uitkijkend over de stormachtige zee, is je eigen
schaduw, scherp alsof je staat uitgeknipt. De lichtstraal is als een breinaald zo
strak. De zee is onstuimig en wit.
Links, op de horizon, gloeit aan-en-uit het lichtpuntje van de Terschellingse
Brandaris, als van een andere planeet.
'Zo zien zíj óns.'
Het is goed voor de ziel, zich te vereenzelvigen met een vuurtoren. Daar
wordt het leven duidelijk van.
We lopen voort over het schelpenpad, tegen het licht in, de hand voor de
ogen tot we dicht genoeg bij zijn en het zoeklicht over ons heen maait. Het is
een klein dennenbosje waar de machtige toren uit oprijst. Onze informatie is
juist: hij is open. De trap voert ons al wentelend naar boven: langs de muur die
buiten van steen lijkt, maar binnen van ijzer blijkt te zijn. Korte, gekromde platen,
met bouten en moeren aan elkaar gezet.
Hoe ziet een lichtstraal eruit als jezelf min of meer de bron ervan bent?
Wordt hij breder, zoals wij beneden min of meer hebben kunnen vaststellen, of
juist smaller, door het wijkende perspectief ? Beide vragen zijn gerechtvaardigd
en het onverwachte antwoord luidt dat het licht verdwijnt. Het rondzwaaiende
licht ziet er uit als een rozet van Japanse zwaarden: ze zijn afgeknot en dragen,
Terschelling ten spijt, niet tot de horizon. Zoals, bedenk ik, ook het licht van
een zaklantaarn, in de nacht gepriemd, abrupt verdwijnt. Je kunt je eigen licht
blijkbaar niet tot het einde toe volgen.
Onder ons ligt het eiland, zwart en glimmend, geschubd als een vis. Behalve
in het zwaailicht van de toren ligt het in het schijnsel van een volle maan, die is
plotseling achter de wolken vandaan gekomen. De aarde heeft slechts één
maan, maar wat een prachtig, stil exemplaar is het toch. En wat staan we er
dichtbij.
In de wegrijdende auto praten we na, onder de indruk van het gebeurde. We
rijden terug naar het stille, donkere Nes, daar slapen we.
Acht uur later zien we Nes bij daglicht, minder romantisch dan we dachten.
Supermarkten, nieuwbouw, trottoirs, rotondes.
'Want alles is bij dag zóó innig niet.'
We rijden naar Hollum. Hotel De Zwaan is ook weer terug. We rijden er recht
op aan.